aalsum aalzum aanhef aanleg achlum afboek afboog afbouw afbrak affuit afkick afkoel aflost aftapt afviel afvoer afwijk alkoof arwerd baatte begaat begoot beklom bemest benoem bijdoe bijkom bijlen bijtel bijval biltse blijkt boende boerde bokste bonsde bowlde brilde buinen delgde doodga dooien durfde dwarse eeuwse englum engten erfoom ervoer esveld euvels fleemt fopten gaapte gaasje gebuit gebukt gedamd gedimd gedrie geeuwt gehaat gekend gekerm gekijf gekist gelakt gemikt gepoft gespat geteld getemd gevast gevoed gewied gezift gezijk gezind gijpen gistte gladaf glijdt gnuift gonsde grofst haakte habijt heette hetzij heugem heupen hinkte hoefde hofjes hoofde hoogst huisde huldig hulsel hultje huurde ietwat ijdele ijszee ijvert inlegt innige inwerk inzien inziet jabeek jankte juskom kaftte kauwde kletst kleunt klieft klotst knakte knokig kotste kreijl krijst kromde kuipte kwijlt lachte leefde leegte leunde lievig lijmde lijmen looien luiers maaien meldde miauwt mijnde nadoet nakomt nakwam nalaat nemend niesde nietap nijlen nijpen nijvel noopte oksaal omkeer omkomt omvalt omvang omzeil onfris onrijp onthul ontken ontpop ontsla onvast ooilam oorbel opdeed opknap opliep opraap opriep optrad opvalt opvoer opvolg opzegt oudste oukoop pakijs palmde pijnen pijnig plaagt ploegt poetst povere praait prijst proeft reikel reikte rijkst rijmde rijmen rijten rijtje roemde ronkte rookte rotjes sasput sjirpt sjoelt slipte snauwt snoeit soepen soesde spuien stapje stekte stijgt suisde taarlo tafelt tafzij taluds tapgat teugje teuven teweeg tijdig tijnje toefde toetst trekje tuimel uelsen uitdam uitrit uitrol ulvend uurtje vangst veluwe veluws verfde vlamde vlezig vliedt vlocht vlugst votief vouwde vraten vrijaf vroren vrouwe vuiler vuilik walmde wapent weeral wekten wenkte wiegde wijdde woedde woeker wolsum worgde wreekt wurmen zeegse zeulde zeurde ziftte zoeven zoopje zwakte zwalkt zwatel zwijgt